Bericht 10

Ik had het over de (vaste) cursusprijs en stelde als laatste vraag: hoe heb ik de hoogte ervan bepaald? Het antwoord op die vraag is best ontluisterend, als ik eerlijk ben.

Een deel van de prijs wordt bepaald door vaste kosten: atelierhuur, materialen, publiciteit, enz. Die kan ik berekenen en begroten, dat is helemaal eenduidig.
Maar hoe bepaal ik de hoogte van mijn honorarium en zijn er criteria om dat vast te stellen? Dat is lastiger. 
Die criteria vind ik niet in de werk zelf. Ik kan jou geen ontwikkeling verkopen, daar een prijs voor vaststellen, kortom het hele verhaal over koopgeld van een poos geleden. 
Om toch een afweging te kunnen maken, kan ik prijzen vergelijken. Ik kijk bijvoorbeeld op internet, zoek vergelijkbare workshops en kom tot de conclusie: in het algemeen wordt er ..zoveel gevraagd, dus met een soortgelijk bedrag kan ik ook te voorschijn komen. Het bedrag is dan gebaseerd op conventie: zo doen anderen het, als ik het ook zo doe val ik niet uit de toon.
Maar die conventie is een heel dubieus fundament! In de sfeer van amateurkunstbeoefening kan ik een uurbedrag vragen van zo’n 25 à 35 euro. Als freelancer aan de kunstacademie kreeg ik 35 euro, dat is gangbaar. Als ik precies hetzelfde werk met dezelfde inhoud en dezelfde kwaliteit aanbied aan een bedrijf of instelling, wordt ik niet serieus genomen als ik minder dan 90 euro vraag. Anders ben ik niet ‘professioneel’. Dat is toch absurd!
Dus als ik het kort door de bocht formuleer: t.a.v. de hoogte van de cursusprijs prik ik maar wat of pas me aan aan de zogenaamde ‘markt’. En dan zou ik vervolgens op basis daarvan een besluit moeten nemen over iemands deelname, dus een besluit over een vraag die er echt toe doet…?
Ik vind op deze manier dus geen grondslag voor de hoogte van mijn honorarium, noch een basis om antwoord te kunnen geven op die vraag van de deelnemer.
..
Daar gaat weer een pootje.

Op de vraag van vorige keer of er een grond is om de status quo te laten voor wat die is, is het antwoord dus onomwonden ‘nee, die is er niet’.
 Natuurlijk, het functioneert (min of meer) om zo met de betaling om te gaan zoals ik het doe (en ‘men’ het doet). Maar waarschijnlijk eerder omdat we over het algemeen aardig zijn voor elkaar, dan dat het systeem in zichzelf klopt. Om stevige grond te vinden moet ik dus nog even verder spitten.

Terug naar de voorbeeldsituatie van iemand die deel wil nemen maar voor wie de cursusprijs een belemmering is. Iemand komt met die vraag en mijn antwoord is: ‘ja, dat is goed, dat regelen we onderling wel’. Dat is meestal mijn antwoord geweest en dan regelde ik met de betrokkene iets in de zin van een korting of een gespreide betaling. De gesprekjes daarover vonden een-op-een plaats, niet in de groep deelnemers. Ten overstaan van anderen bekennen dat je over weinig geld beschikt, dat je een beroep doet op een aparte regeling, roept een zekere gêne op.
Maar dat niet alleen. 
Het is alsof het gesprek hierover een soort taboe raakt. Dat taboe-gevoel heeft m.i. niet alleen te maken met die gêne om openlijk over de eigen financiële situatie te spreken. Het ontstaat ook omdat we voelen dat er door ons handelen in wezen een grijs gebied gecreëerd wordt, een gebied dat mogelijk aanleiding geeft tot verwarring. Daar blijven we liever uit en dat is, vanuit ons gewone gelddenken, helemaal terecht. De mogelijkheid tot verwarring zit bijvoorbeeld hierin dat iemand zou kunnen zeggen: ‘Dat is niet eerlijk, jij doet mee voor minder dan ik betaal’. Die reactie is in principe mogelijk, maar als je gedifferentieerd over het geldbegrip leert denken, zie je dat die ook misplaatst is.

Als het gaat om de aanschaf van iets dat voor ieder gelijk is, kun je prijzen vergelijken. Als ik minder hoef te betalen voor een kilo aardappels is dat aardig van de groenteboer, maar oneerlijk t.o.v. zijn andere klanten. Maar geldt dat ook voor zoiets als begeleiding en ontwikkeling? Gelijke monniken, gelijke kappen? In eerdere berichten heb ik uitgelegd dat het principieel niet geldt in een situatie waar het gaat om ontwikkeling, begeleiding en menselijke interactie. De verwarring ontstaat wanneer ik vanuit een verkeerd geldbegrip denk over die situatie, namelijk vanuit het begrip koopgeld. Dat is niet vreemd omdat we eigenlijk niet anders gewend zijn dan in termen van koopgeld te denken, dat is zogezegd onze standaard-voorstelling. Maar zolang ik dat doe, kom ik er in deze situatie niet uit.
Wanneer ik daarentegen uitga van het begrip schenkgeld, is het helemaal in orde dat de een meer schenkt en de ander minder. Je betaalt immers niet voor ‘iets’, schenken is een vrije daad, met je schenking draag je bij aan wat ik nodig heb voor mijn levensonderhoud. De knoop van verwarring lost zich op.

Ik stel me even voor wat er in bovenbeschreven situatie, denkend vanuit dat verkeerde geldbegrip allemaal gebeurt als ik leef met geldgebrek en om een speciale regeling vraag: schuldgevoel en schaamte doen mee, het gevoel dat het misschien oneerlijk is dus verzwijg ik het liever, ik breng het niet in gesprek, enz. Een kluster van innerlijke bewegingen die alles bij elkaar maakt dat ik me isoleer, afscheid van de anderen, terwijl ik in die situatie net gebaat ben met contact, gesprek en medeleven. Kortom, dat verkeerd hanteerde geldbegrip zorgt ervoor dat geld mensen van elkaar isoleert, terwijl geld ook een verbindend element kan zijn.

De implicaties daarvan in het tussen-menselijke zijn groot. Ik hoop daar volgende keer nog iets verder op in te kunnen gaan.

Erik Lemmens, 13-8-2012